Achter de klokgeveltjes
Het merendeel van onze dorpsbewoners werkte tussen 1600 en 1900 voornamelijk in de landbouw. In de eerste helft van de twintigste eeuw groeide het aantal werknemers in de industrie en bouwnijverheid. Daarnaast ontwikkelde zich als bijverdienste of hoofdverdienste een dienstverlenende sector in de vorm van kleine winkeltjes en ambachtelijke bedrijfjes. Vooral aan de Zuiddijk , eigenlijk de hoofdstraat van het dorp, kwamen tal van kleine neringdoenden op deze manier geheel of deels aan een inkomen. Op bijgaand plaatje een voorbeeld van enkele pandjes die in de loop van de 20e eeuw onderdak hebben geboden aan inmiddels ter plaatse verdwenen ambachten en kleinhandel. Tot op heden zijn de woningen nog herkenbaar aan de klokvorm van de voorgevel ook wel flessenhals genoemd. In 1838 trouwde de bouwmansknecht Gerrit van de Noort (1818-1884) met de Slikgatste Maria Kommeren (1817-1877) . Na de geboorte van het vijfde kind werd het tijd voor een wat grotere woning. In 1848 kocht Gerrit hier een lapje dijktalud. In 1850 liet hij er een huis bouwen. Het echtpaar kreeg twaalf kinderen waaronder in 1857 een drieling. Twee kinderen van de drieling werden slechts enkele maanden oud. Om de vele mondjes te vullen werd het loon van deze landarbeider aangevuld met de winst uit een kruidenierswinkeltje dat het echtpaar aan huis dreef. Geloof speelde een vrijwel dominante rol in die tijd, de katholieke emancipatie was nog in volle gang. Zo deed dochter Pieternella van de Noort (1843-1902) in 1873 onder de naam Margaretha haar eeuwige professie bij de zusters Franciscanessen van Oudenbosch. Ondanks het grote gezin en het bescheiden winkeltje schonk het echtpaar de communiebanken voor de in 1874 gebouwde paterskerk ter waarde van 1000 gulden. Voor dat bedrag kon je destijds en groot huis kopen. In het stervensjaar van moeder Maria trouwt dochter Wilhelmina (1851-1944) met Johannes Vrins ( 1850-1941) geboortig van Snijders-Chaam. Ze gaan bij haar vader inwonen en houden het winkeltje aan. Als Gerrit van de Noort in 1884 sterft worden het huis en een belendend perceel ten herberge van Johannes Kavelaars op Slikgat in het openbaar verkocht . Aangetrouwde Johannes Vrins koopt het huis en bouwt dat jaar een nieuw huis met winkeltje op het aangekochte perceel, het huidige adres Zuiddijk 31. Vanaf die tijd staat hij te boek als winkelier en landbouwer. Daarnaast scharrelt hij wat bij met het verlenen van hypotheken. De van zijn schoonfamilie aangekochte, oude woning gaat in de verhuur . En alsof het nog niet genoeg is , deelt hij de woning in tweeën om de huuropbrengst te verdubbelen. Van 1887 tot 1894 wordt de oostkant bewoond door het gezin van Johanna Kommeren (1860-1925) en Johannes Karremans (1857-1922). De huisschilder Willem Gielen en Adriana Quaijtaal nemen daarna voor enkele jaren de huur over. In 1900 is Willem naast huisschilder , herbergier op station Langeweg. Aan de westkant vonden we tot 1907 het gezin van Cornelis de Jong (1861-1933) en Cornelia Gelens (1864-1918). De verhuur heeft Vrins geen windeieren gelegd want in 1907 is het huis vervangen door nieuwbouw met aan de straatzijde de twee klokgeveltjes. Kleermaker Gummarus de Koning (1874-1946) betrok het huis aan de oostkant met zijn gezin. Hij werd geboren onder Slikgat heeft zich het vak eigengemaakt bij zijn neef Wouter Beekers te Zevenbergen. In 1901 deed hij zijn trouwpak aan voor de Zevenbergse Helena Braat ( 1879-1907). Ze kregen vier kinderen. Moeder Helena overleed in 1907. De 67-jarige Cornelia de Ridder kreeg de zorg over het jonge gezin zodat Gommeke ongestoord zijn snijderswerk kon verrichten. De oudste zoon Piet (1902-1922) overleed in een sanatorium te Apeldoorn. Zoon Frans (1905-1944) trouwt in 1929 met de Langewegse Apolonia van Beek. Vier maanden later volgt dochter Pieta (1906) met de Langewegse Jan Kommeren (1904). Frans werd in november 1944 zwaar gewond naar Dordrecht vervoerd en overleed daar. Enkele van zijn kinderen wonen nog in Langeweg. De oudste dochter die op 3 oktober a.s. tweeënnegentig lentes zal passeren, maakt nog dagelijks een flinke wandeling. Probeer ze maar eens in te halen. In 1929 wil de verhuurder van de twee huizen af. Gommeke kocht het huis maar zoon Jan (1903-1972) begon er in 1929 een kapperszaak. Gummarus zette zijn kleermakersatelier voort in een aanbouw bij de herberg van Toon van Kaam in de Dorpsstraat. Het zullen vooral leden van mannelijke kunne geweest zijn die het waagden hun hoofd in de waagschaal te stellen bij Jan de kapper. Een deel van zijn clientèle zat op het seminarie . Studenten verbleven vaak driemaanden aaneen in Langeweg. Vooral op een internaat was een tussentijdse knipbeurt geen overbodige maatregel om hoofdluis e.d. buiten de deur te houden. Dat hield niet in dat het de seminarist gegund werd om ter afleiding van de dagelijkse sleur een bezoekje aan Jan de kapper te brengen. Nee, Jan begaf zich bij tijd en wijle met de meest noodzakelijke gereedschappen naar het seminarie om een aantal studentenkopjes te ontdoen van hun overtollige haargroei. De studenten kregen bericht dat ‘ de koning ‘ deze week langs zou komen. In hun achterhoofd werd deze vorstelijke benadering meteen vervangen door ‘Jan de rat’ , hetgeen wel wat zegt over het kapsel dat ze te wachten stond. De kloosterlingen hadden een eigen broeder-kapper . Deze reisde van kloosternaar klooster en had maar een model. Jan trouwt in 1935 met Petronella Franken (1905-1993) uit Prinsenbeek. Het knippen en scheren gaat hem goed af in dat kleine dorp. Nu er een vrouw in huis komt verandert de zaak want een maand na de bruiloft plaatst hij een annonce waarin hij vraagt ‘ voor direct om een nette kapster goed kunnende onduleren en knippen’. Dat onduleren of golven wijst erop dat de zaak tevens dames gaat opsmukken. De tijd van witte mutsen en grote hoeden is voor vele vrouwen al jaren voorbij en met een eigentijds kapsel zal hun werkelijke schoonheid nog beter tot haar recht komen. Bijgaande foto is gemaakt voor 1947. Het uithangbord met daarop de vermelding kapper is verdwenen en Jan de Koning is met zijn gezin naar Breda vertrokken. In 1956 is Arnoldus van Meel hoofdbewoner. Hij rentenierde dus met de bedrijvigheid aan huis was het gedaan. In de woning aan de westzijde vinden we in 1917 het jonge echtpaar Antonie Reniers (1890-1968) en Catharina Schoones(1889-1967). Antonie kwam van de Dwarsdijk en is als timmerman werkzaam geweest bij aannemer Petrus van Geel in de Schoolstraat. Alle kinderen werden in de Zuiddijk geboren. In 1924 bouwt hij een houten werkplaats achter het huis en begint als zelfstandige. Na enkele maanden verhuist hij naar het huis en werkplaats van Petrus van Geel in de Schoolstraat. Cornelis de Jong (1900-1986) uit Noordhoek, in 1923 getrouwd met de Langewegse Francisca Haanskorf (1899-1986) wordt dan de nieuwe huurder en ziet kans om er een schoenmakerij met winkeltje te beginnen. In 1929 worden ze eigenaar van de woning . In 1931 wordt een nieuwe werk- en bergplaats met washuis aangebouwd. Het leven viel soms zwaar voor deze familie. Het was een groot gezin waarvan vijf kinderen kort na de geboorte stierven. Een zoon stierf in 1947 op zijn 23ste. In dat jaar werd de indeling van voorgeveltje gewijzigd en naar alle waarschijnlijkheid de nu nog aanwezige terracotta tegel voorstellende OLV van Goede Raad ingemetseld. Na 1945 gebeurde dit bij meerdere woningen ter bescherming tegen verder onheil. Vier gezinsleden kozen voor het priesterschap of religieuze staat. Schoenmaker Nil de Jong was een begrip voor Langeweg. Halverwege de zestiger jaren van de vorige eeuw ging het winkeltje op slot. Toen ik rond 1980 het echtpaar bezocht in Huize Zevenbergen, stond plots een familielid voor de deur. “Ome Nil, zoude m,n schoenen nog eens willen oplappen?” De altijd zo zwijgzame man stemde toe met de opmerking : “ Ja, maar dat zijn wel de laatste “. De schoenmaker was dus nog lang bij zijn leest gebleven. In de Zuiddijk is het stil geworden achter de klokgeveltjes. Geen ge-tik-tak meer, maar de tijd heeft er niet stilgestaan.
oktober 2022