Blauw bloed op Slikgat (3)
Op dinsdag 26 augustus 1823 begeeft notaris Smolders uit Zevenbergen zich naar de Hoeve van De Merode-Westerloo in de Kleine Spiepolder. Om negen uur in de morgen wordt, op verzoek van de verpachter, begonnen met de openbare verkoop van paarden, enkele kalveren, karren, landbouwgereedschappen en rommelarij. Boeren uit de directe omgeving zorgen voor een netto opbrengst van 355,15 gulden. De graaf wendt dat bedrag aan om de hoevegebouwen in stand te houden. Vrijdag 5 september 1823 vindt in de herberg van Jan Sprangers aan het Slikgat, de aanbesteding plaats van ‘het maken van de nodige reparaties van timmer- en metselwerk aan de huizinge en schure, stallingen en wagenhuis van de bouwhoeve. De werkzaamheden betroffen verbeteringen aan het huis met boterkamer , moos, keuken, kamer en zolder, de grote schuur aan de weg, de kleine schuur, de paardenstal , het wagenhuis en de bakkeet. Het ligt allemaal tussen wat oplappen, aansmeren en totale afbraak vanaf de nok tot in de fundamenten. Alle werkzaamheden en te gebruiken materialen worden tot in detail beschreven. Opvallend, maar gewoon voor die tijd, is het hergebruik van de vrijgekomen materialen : riet, stenen, hout, vorsten, spijkers, bestrating. Bij Hendrik Gelens op Hokkenberg kon zand gehaald worden voor ophoging en herbestrating. Die levering kwam niet uit de lucht gevallen want sinds 11 juni 1823 werd de hoeve gepacht door zijn zoon Jacobus (1800-1856) voor 938 gulden per jaar. De olmen bij de grote schuur moeten door de aannemer gesnoeid of zo nodig gekapt worden. Het hout blijft van de graaf. De weinigen die wat verdienden bij zo’n aanbesteding waren de notaris en de herbergier. Er waren zestien inschrijvingen waarvan Jan Graauwen ,van de Beek, de laagste was met 445 gulden. Binnen zes weken moest de klus geklaard zijn en iedere dag dat het langer duurde zou de aannemer drie gulden extra in rekening gebracht worden. De nieuwe pachter Jacobus Gelens treedt in 1823 in de echt met Johanna Catharina van Dongen (1803-1835)wonende aan de Langeweg bij het Slikgat. Knecht wordt Cornelis van Bavel en Johanna van Geel dienstmeid. De voorwaarden in het pachtcontract zijn strak omschreven. Inbreng voor de pachter is er vrijwel niet. Zo moet de pachter minstens twintig stuks rundvee en zeven trekpaarden houden. Ze leveren voldoende mest voor 26 bunder. De mest mag niet verkocht worden. Pas in maart 1824 kunnen de gebouwen in gebruik worden genomen. Een maand later wordt hun eerste zoon levenloos geboren. De tweede zoon Hendrikus in 1825, maar hij stierf na twaalf dagen. In december 1826 verhuist het echtpaar naar Terheijden. Het opent daar een winkel. De alleenstaande Cornelis Krijnen (1800-1839)en Adriana Vissere (1806)van Blauwe Sluis, neef en nicht van Jacobus, nemen hun intrek op de hoeve. Een knecht en dienstmeid vergezellen hen. Zijn waarschijnlijk regelmatige gang naar de herberg van Jan Sprangers te Slikgat, toen nog zijn naaste buur, draaide in 1833 uit op een huwelijk met de stiefdochter van de herbergier, Cornelia Kavelaars (1802-1892). Drie kinderen, Pieter Seb. (1835-1866), Johannes (1837-1838) en Johanna (1838-1871) brengen ze ter wereld. In 1841 trouwt Adriaan Santbergen (1795-1875), met de weduwe Krijnen-Kavelaars. Hij is als bouwmanszoon opgegroeid aan de Dwarsdijk en ploegt voort op de hoeve in de Kleine Spie tot 1867. (Stief)dochter Johanna Krijnen trouwt in dat jaar met Willem Wijtvliet ( 1842-1876) uit Klundert. Drie kinderen worden er geboren : Johannes A.C. (1868-1916) , Cornelia A.( 1869-1941) en Cornelis A.( 1870-1937). In 1874 wordt het woonhuis gesloopt. Twee jaar later zijn de kinderen ouderloos. Het echtpaar Wijtvliet-Jacobs, de ouders van vader Willem, trekt bij het gezin in. Kleinzoon Johannes trouwt in 1896 met Cornelia Johanna van Gils ( 1870-1913) uit Zevenbergschen Hoek. Na hun dood woont Cornelis Wijtvliet nog een aantal jaren op de hoeve . Hij blijft ongehuwd en laat in 1918 een nieuwe woning bouwen aan de steenweg in de Kleine Spie. April 2019