De Langeweg (2)
In 1800 bestond het merendeel van de Brabantse wegen nog uit onverharde aardebanen. Slechts enkele wegdelen waren verhard. Vanaf 1848 ging de provincie Noord-Brabant er toe over veel van die aardebanen te verharden tot zogenaamde kunstwegen. Onder kunstwegen werd zowel kei- en klinkerwegen als gruis- en steenslagwegen verstaan. Het wegdek werd tonrond gelegd om een goede afwatering te verkrijgen. Een laag steenslag in de bermen en bermsloten hielpen het water af te voeren. In 1848 werd de Zuid-Langeweg ( aan de zuidkant van de Langewegvliet) verhard vanaf de Drie Hoefijzers, de aansluiting op de rijksweg Breda-Moerdijk , tot Klundert. Het was een gedeelte van de weg die sedert eeuwen de vestingstadjes Geertruidenberg-Klundert-Willemstad met elkaar verbond. Als verhardingsmateriaal werden behakte keien, ook wel kasseien of kinderkoppen genoemd, gebruikt, afkomstig uit België en Duitsland. De Zuid-Langeweg werd ter hoogte van Slikgat in de volksmond als Steenweg aangeduid, de Noord-Langeweg behield zijn status van ‘klaaiweg’. Tot 1939 behield die kleiweg deze functie als openbare weg. In dat jaar werden plannen voorbereid om van een viaduct over de nieuw aan te leggen rijksweg Antwerpen-Rotterdam mogelijk te maken. De klaaiweg werd na de aanleg van de verharde Langeweg in 1848 nog veelvuldig gebruikt want wie met paard en kar gebruik maakte van de verharde Langeweg moest tol betalen. Op 20 december 1848 werd op het raadhuis te Zevenbergen ‘overgegaan tot de Verpachting van den Ontvangst der Tolgelden op den Provincialen Klinkerweg vanaf den grooten Weg der 1e klasse no. 7, aan de Herberg de Drie Hoefijzers, tot het dorp Zevenbergen en wel de Tol no. 1 aan het zogenaamde Slikgat, aan of nabij de Herberg van J. Sprangers en de tol no. 2 bij den Steenen Paal aan de Blaauwe Sluis, bij het begin der keibestrating ten oosten van het dorp Zevenbergen’. De verpachting zou ingaan op 1 januari 1849 middernacht en eindigen op 31 december middernacht. De voorwaarden lagen op het Slikgat ter inzage in de Herberg van Jan Sprangers. Sprangers werd pachter van tol no.1. Naast de herberg werd een tolhuisje gebouw met een oppervlakte ruwweg anderhalve vierkante meter. Natuurlijk zullen de tolgaarder Jan en zijn vrouw, Johanna Damen, in afwachting van een voorbijganger, de herberg verkozen hebben boven het tolhuisje. Niet denkbeeldig is dat de tol dan duur betaald gaat worden. Sprangers maakte destijds ook deel uit van de commissie die ijverde voor een eigen kerkgebouw te Slikgat. Toen de commissie na diverse tegenslagen uit elkaar viel en de Slikgatse bevolking de moed opgaf, kreeg het echtpaar Sprangers het verwijt uit eigenbelang te hebben geijverd omdat ze herberg hield en de wegtol gepacht had. Jan moet zich dat erg hebben aangetrokken. In 1871, vijf jaar voor de inzegening van de kerk, betaalde hij zijn tol aan de natuur. In 1872 werd de tolheffing op Brabantse provinciale wegen afgeschaft omdat het meer geld kostte dan het opleverde. Voor ons plaatje gaan we deze keer weer even een kijkje nemen buiten onze dorpsgrenzen. We gaan hier zo’n honderd jaar terug in de tijd op de plaats waar de Langeweg aansluit op de oude rijksweg Breda- Moerdijk aan de Drie Hoefijzers, kijkend richting Zevenbergschen Hoek. Links de herberg waarin bier geschonken werd van brouwerij de Drie Hoefijzers te Breda, het bier waaraan de buurtschap haar naam dankt. In de lijst onder de dakgoot wordt de naam vermeld met de aanvulling: hier waarschuwt men voor alle treinen. Dat laatste heeft natuurlijk slechts betrekking op de vertrektijden van het nabijgelegen station Langeweg. Boven de paardenvoerbak staat met grote letters : non plus ultra. Voor de paarden onleesbaar, hoe hongerig ze ook waren, maar voor de dorstige voerman heel verleidelijk en duidelijk: niet verder! Oktober 2018