Het kapucijnenklooster en de derde knoop
Met het leggen van de derde knoop in het koord ketende de kapucijn zich vast aan een ongehuwde levensstaat. Heel zijn leven zou in dienst staan van de orde. Een huwelijk zou alleen maar een sta-in-de-weg zijn om het leven als kloosterling te kunnen doorlopen. Om deze gelofte van zuiverheid gestand te kunnen doen, was hun leven o.a. gericht op het beoefenen van de armoede, nederigheid, ingetogenheid en gebed ,speciaal de devotie tot Maria. Boven de ingang van het klooster stond tot 1917 een beeld van haar. Maria was de enige vrouw die hen bij het nakomen van deze gelofte zou helpen. Nadrukkelijk waarschuwden de constituties van 1884 voor contacten met vrouwen. Als de bouw van een kapucijnenklooster voltooid was mochten weldoeners en andere belangstellenden een kijkje komen nemen. Zo snel mogelijk na die ‘open dag’ werd het zogenaamde slot of clausuur ingesteld ; delen van het klooster en tuin mochten niet betreden worden door niet-kloosterlingen. Indien nodig mochten jongens (misdienaars) en mannen binnen het slot komen. Voor meisjes en vrouwen was dit absoluut ondenkbaar met uitzondering van de spreekkamers. In de voorbouw bij de spreekkamers liep zelfs een dubbele gang om te voorkomen dat kapucijnen en bezoekers elkaar zouden zien. En zoals in alle katholieke kerkgebouwen waren priesterkoor en zangkoor verboden gebied voor dames. Wanneer een kapucijn het in zijn hoofd zou halen een vrouw ‘van welken staat, rang of stand ook’, het slot zou binnenlaten, kon hij beroofd van of geschorst worden voor de uitoefening van zijn priestertaak. Bij eventuele volharding kon excommunicatie volgen. Dit laatste gold ook voor de dame waar het allemaal om draaide. De enige vrouw die op grond van haar functie als staatshoofd of echtgenote daarvan, de toegang niet geweigerd mocht worden is de Koningin of Prinses der Nederlanden. Maar zover is het nooit gekomen. Om de gelofte van zuiverheid te kunnen volhouden , vermeldt de regel uit 1884 dat het ‘om gemeenzaamheid met vrouwen te vermijden’ niet toegestaan is aan de kapucijnen de zorg van vrouwenkloosters, congregaties en broederschappen te aanvaarden of als biechtvader op te treden. Zonder verlof van Pater Provinciaal mochten de kapucijnen geen bezoek brengen aan huizen of kloosters ‘waarin kloostervrouwen in vergadering wonen’. Pater Provinciaal werd zelfs voorgeschreven zo’n verlof niet lichtelijk te geven tenzij aan ‘beproefde en beradene broeders’ en in geval van nood of een groot liefdewerk. Men kon maar niet voorzichtig genoeg zijn omdat belofte hier aan twee kanten verbroken zou kunnen worden. Ook mochten de paters en broeders geen verdachte omgang of beraadslagingen, overbodig verkeer, langdurige en nodeloze gesprekken hebben met vrouwen. Pas wanneer het niet anders kon dan zou het in ‘opene plaatsen ‘ moeten gebeuren zodat hij door een metgezel gezien kon worden die dan tevens zijn oor te luister kon leggen. Maar niet alleen de omgang met vrouwen moest zeldzaam en omzichtig zijn; voor bijzondere vriendschappen was binnen de kloostergemeenschap geen plaats. Ten aanzien van wereldlijke mannen moest eenzelfde terughoudendheid worden betracht. Zelfs de seminaristen waren niet welkom binnen het klooster, de kloostertuin en de begraafplaats. Het gebied van de kloosterlingen was duidelijk afgebakend met muren en bordjes met ‘slot’ op poorten en deuren. In het kader van de voorbereiding op een celibatair leven werd in de nieuwbouw van het seminarie in 1908-1909 een kapel ingericht die het gebruik van de kloosterkerk door de seminaristen, waar alle geslachten samenkwamen, overbodig maakte. Voor de gebouwen en koeren van het seminarie zat het slot wat ‘losser’ ; eens per jaar werd een open dag gehouden voor de ouders van de studenten. Vader en moeder mochten dan een kijkje komen nemen op de school waar hun zoon of zonen, als alles naar wens ging een groot deel van zijn puberjaren zou moeten slijten. Maar niet alles was te regelen. Vanaf 1927 werd begin juni een plechtige Sacramentsprocessie gehouden op de wei naast het seminarie. Iedereen was hier welkom. Ondanks het bestaan van een plaatselijke broederschap die de devotie tot de beschermheilige tegen onweer, Sint Donatus, trachtte te bevorderen, liet hij zich in de herinneringen van deelnemers, uitgerekend tijdens deze processie, dusdanig van zich horen dat processiegangers van zowel vrouwelijke als mannelijke kunne een veilig onderkomen zochten in allerlei hoeken en hokken op de seminariekoeren. Dit tot ontsteltenis van de kloosterlingen die , gehoorzaam als ze waren, pater Provinciaal de volgende dag benaderden met het verzoek de regenbui nog eens lichtelijk over te doen met wijwater en kwispel waarna hun werk op gewijde aarde voortgang kon vinden. Die derde knoop bleek ook tijdens de bevrijdingsdagen in 1944 strak aangetrokken te zijn ; terwijl de kelders onder het seminarie zich druppelsgewijs vulden met de dorpelingen, week de direkteur van het seminarie, Zeno van Wassenaar, met de seminaristen uit naar de kelders onder het klooster. De angst om in zonde te vervallen tegen de derde knoop zal wel niet de enige reden zijn geweest voor deze scheiding der geslachten maar regel was regel, wat er ook boven hun hoofd hing in die dagen. De drie geloftes van de kapucijnen werden door de ene wat meer en de ander wat minder streng onderhouden. Het is maar in hoeverre men zich geroepen voelde om aan iedere regel ten volle te gehoorzamen, maar de derde knoop met zou altijd zwaar blijven wegen. Een voorval uit begin 50-er jaren van de vorige eeuw is van dit laatste een mooi voorbeeld. In een wei flankerend aan de westkant van de kloostertuin, tegenwoordig patersbos genoemd, liep een koe het slot in. Veel kwaad kon zij hier niet doen want na de oorlog kwam de tuin vanwege verwoesting en verhuizingen braak te liggen. Wat wel kwaad bloed zette bij de kloosterlingen was dat het beest, zich van geen kwaad bewust zijnde, achtervolgd werd door de boerin die het beest trachtte op de goede weg te brengen richting het weiland. Een zware berisping ontving ze van pater gardiaan die nu, vanwege een verdwaalde koe met boerin, pater provinciaal op de hoogte moest stellen van deze jachtpartij waarbij , ondanks het feit dat beide indringsters van het vrouwelijk geslacht waren, vooral de boerin danig de gewijde grond had aangetast . Of pater provinciaal maar even naar Langeweg wilde komen om het slot te herstellen en daarmee de kloosterlingen voor verder onheil te behoeden. Dit gevalletje deed zich voor in een tijd waarin de samenleving in een snelstroom van veranderingen terecht was gekomen. De kerk kon haar ogen niet sluiten voor deze ontwikkeling, wilde ze nog een rol van betekenis blijven vervullen in de samenleving. Om maar bij de kapucijnen te blijven, ook hier moest het slot van het klooster en aan de drie knopen moest flink getornd worden wilde men de orde voor terugloop behoeden. Dit laatste werd al spoedig na de opening van het klein-seminarie te Oosterhout in 1954 gevoeld. Gedurende een veranderingsproces van jaren werden de drie knopen voor een groot deel van hun traditionele inhoud bevrijd. De eerste knoop, de gelofte van armoede, bleef vooral een teken van verzet tegen de rijkdom en luxe die aan de armen ontstolen is. De absolute gehoorzaamheid aan de oversten in de tweede knoop gaf meer zelfstandigheid en verantwoording aan de kloosterling ten opzichte van zijn oversten en medebroeders. De derde knoop slingerde dan wel helemaal onderaan, maar zou zwaar blijven wegen; andere vormen van samenleven o.a. in kleine groepen, soms gemengd, staken de kop op. Maar het celibaat zou de voornaamste peiler blijven waarop de kapucijnenorde berust.
juli 2024