Het kapucijnenklooster te Slikgat in 1906

Het kapucijnenklooster en de eerste knoop

De eerste mei a.s. is het 150 jaar geleden dat de eerste spade in de grond ging voor de bouw van een kapucijnenklooster met openbare kerk in ons dorp. Dit gebouw heeft in de loop van die anderhalve eeuw veel van zijn oorspronkelijk aanzien door uit- en inbreiding moeten prijsgeven. Na het ontstaan van deze orde bouwden de kapucijnen kloosters naar een vrij eenvormig model: een kerk met daaraan vast , ter linker- of rechterzijde, een klooster met een centraal gelegen binnenpand of pandhof dat vaak d laatste rustplaats voor de overleden kloosterlingen was. Het enige zicht vanuit het pandhof was een blik op de hemel. Daarbij kwam nog dat de gestorven medebroeders toch nog altijd in hun midden waren. Op geringe afstand van het klooster lagen de werkhuizen. Onze oude kerk was een kopie van de kapucijnenkerk aan de Boeveriestraat te Brugge, waar de architect van kerk en klooster, broeder Ildefonsus van Brugge woonde. Wat in het oog valt bij ons kapucijnenklooster is de eenvoud ; muren van rode Boomse steen, onderbroken door met blauwe steen ommetselde vensters, verdeeld in kleine ruitjes omdat grotere nog niet bestonden, de daken met leien gedekt en dat alles zonder sierstenen en verdere opsmuk. Allemaal kenmerken die nog in de restanten van het oude klooster tot op de dag van vandaag te herkennen zijn en nu als sierend worden ervaren en het gebouw als een van de schoonste van het dorp maakt. Het klooster werd gebouwd voor vijftien bewoners. Door de stichting van het klein-seminarie in 1887 moest het aantal kloostercellen worden uitgebreid. In 1917 moest zelfs een verdieping op de noord- en westkant worden toegevoegd. De eenvoud lag niet alleen vastgemetseld in de gebouwen maar was ook een opdracht die de bewoners moesten uitstralen richting de medemens om daarmee de weg naar de hemel te verdienen. Hun keuze voor deze levensweg in eenvoud, zowel stoffelijk als geestelijk, is gegroeid uit het Franciscaanse armoede-ideaal. Om een beetje een indruk te krijgen, hoe de kapucijnen hieraan vorm gaven, kunnen we de regel en constituties van de orde raadplegen, een document dat door pauselijke goedkeuring bestaansrecht gaf aan de orde. Deze constituties veranderen en passen zich aan in de loop der tijden. 19 maart 1884, tien jaar na de komst van de kapucijnen te Slikgat, maakte de provinciaal overste Archangelus van Macharen, destijds wonende te Slikgat, de nieuwe leefregel en constituties bekend. Met die zogenaamde constituties krijgen we een indruk van het leven van de kapucijnen in die tijd met de nadruk op het streven naar de eenvoud, grenzend aan armoede. Kapucijnenkloosters werden in die tijd vooral gesticht in eenzame en verlaten dorpen en buurten in plaats van vermakelijke steden. Om de omgang met de bevolking geen nadeel te laten lijden werd gebouwd op enige afstand van de bestaande dorpsbebouwing. De voorzijde van het klooster werd dusdanig ingericht met spreekkamers en gastenverblijven dat een nieuwsgierige blik op het dorp door de paters en broeders vrijwel onmogelijk werd. Zij werkten, aten en sliepen in de west- en zuidbouw die vanuit hun kleine celraampje een kijkje gaven op het wijde polderlandschap of in het pandhof. Zelfs in de kerk waren de kloosterlingen afgescheiden van gelovigen van buiten. Twee grote deuren in het altaarfront vormden de enige verbinding maar zaten drie meter hoog om het eenvoudige, op God gerichte bestaan in het klooster niet te laten verstoren door of misleiden naar wereldse weelde. Het interieur van de in 1875 gebouwde kerk was een mengsel van strakke witte muren, verbonden door kruisgewelven en sterk contrasterend houten kerkmeubilair in contra-reformatorische stijl. Het ontbreken van veelkleurigheid past bij de eenvoud. Blinkend goud, koper en zilver zouden een smet zijn op hun armoede-ideaal. Een orgel in kapucijnenkerken was niet toegestaan. Pas in 1920 werd een harmonium aangeschaft, een koorzolder ingericht en een zangkoor opgericht voor mannelijke bewoners van het dorp. Muziek was geen sterke kant van de orde. Ze hadden weinig noten op hun zang. Vele liederen en gebeden werden gereciteerd d.w.z. gezongen op een vrij vlakke melodie. Eenvoud klinkt dagelijks uit het torentje op de nok van het kerkdak. Slechts een klok van niet meer dan 75 kilo moest voldoende zijn om de bewoners van het nabije dorp of buurt de roep van de kapucijnen te laten horen. Soms bengelde het klokje op een onverwacht moment. De noodklok werd dan geluid ten teken dat broeder kok ten einde raad was; het voedsel was op en de regel vermeldde dat hij geen voorraad mocht aanleggen. Of de dorpsbewoners, waar het ook geen vetpot zal zijn geweest, toch maar even wat restjes wilden brengen om de kloosterfamilie op de been te houden. God zou het ze lonen want geld was er niet. Na de bouw van een klooster mochten de kapucijnen geen geld meer aannemen omdat de regel begeerlijkheid naar o.a. geld, beschouwde als de wortel van alle kwaad. De maag van de kapucijn moest al snel tevreden zijn. De maaltijden opgediend in de refter op de kale houten lange tafels zullen bij weinigen de doorslag gegeven hebben te kiezen voor het leven als kapucijn. Het water loopt je niet uit de mond als gedurende meerdere vastenperioden per jaar de honger gestild moet worden met brood, een soort soep opgediend met wat rauwe of gekookte sla, eieren, kaas en wat vlees, behalve op woensdag, en dat allemaal zonder specerijen. Sterke wijn mocht niet geschonken worden maar om de dorst na een maaltijd niet de baas te laten, mocht de wijn rijkelijk aangelengd worden met water om dronkenschap en brasserij niet de kans te geven. En wie het in zijn hoofd haalde om buiten het klooster dit magere dieet wat aan te vullen werd, na het ter ore komen daarvan bij de gardiaan, enkele weken op water en brood gezet, dat geknield op de tegelvloer in de refter in aanwezigheid van de gehele kloostergemeenschap genuttigd moest worden. Nu werd het ter plaatse opgepompte water ook door ongestraften als een boetedoening ervaren. Daarom werd in 1895 in de werkhuizen een bierbrouwerij ingericht om het karige menu met enige smaak weg te spoelen. Als een hongergevoel je lichaam ging beheersen kon je je het beste ziek melden want dan werd goed voor je gezorgd door de ziekenbroeder om wat aan te sterken. Maar als zich dat regelmatig voordeed werd je weggestuurd als zijnde niet sterk en gezond genoeg om een leven van onthouding, versterving en gestrengheid te leiden. Om te voorkomen dat een kapucijn buiten de kloosterpoort gekomen, zich deelachtig zou maken aan wereldse geneugten, moest een reis ondernomen worden in gezelschap met een of meerdere medebroeders. Als er zonodig gereisd moest worden gebeurde dit altijd met ‘ de wagen van Sint Franciscus’ oftewel, te voet. Een rijdier mochten de kapucijnen niet houden maar bij verre reizen of in geval van nood was het niet verboden een ezel in te huren naar het voorbeeld van Christus. In de constituties van 1884 wordt de lengte van een halve palm met een eenvoudige figuur weergegeven omdat ‘de palmen in de wereld niet allen van eene en dezelfde lengte zijn’. Dat werd als zeer belangrijk beschouwd want deze constituties geven o.a. de maten aan van de cellen waarin de kapucijnen een deel van de dag en nacht doorbrachten. De wanden waren van hout. De cellen mochten niet breder en langer zijn dan 9 palmen oftewel 252 cm. De hoogte bedroeg maximaal 280 cm, de deurhoogte inclusief bovenluik 197 cm, de breedte 60 cm. In een houten ledikant lag een zak stro met een grof lijnwaad overtrokken doch ‘ indien sterke jongelingen, uit zucht naar grootere gestrengheid, willen rusten enkel op ene mat of bloote planken, zullen zij dit mogen doen, met oorlof van pater gardiaan, als het blijkt, dat het hun niet schaden zal’. Met een onbewerkte tafel en stoel van de hand van broeder timmerman was de kloostercel, geplaatst in die tijd, toch eerder een luxe dan een kluizenaarshol ; de meesten waren thuis een open zolder gewend, bedekt men pannen die bij de geringste storm begonnen te wiebelen. De gang tussen de celrijen mocht niet breder zijn dan 148 cm. Op de begane grond lag het plafond niet hoger dan 364 cm. De andere kamers moesten klein, nederig, armoedig, zonder aanzien en laag zijn ‘opdat alles nederigheid, armoede en versmading der wereld predike’. Een laatste voorbeeld van uiterlijke armoede en eenvoud was de haardracht en kleding. De kruinschering was maandelijks verplicht maar de baard, gedragen naar het voorbeeld van Christus, mocht tot in lengte van jaren zijn gang gaan. Dat was niet het geval met de vervaardiging van de habijten. Het habijt werd gesneden uit het ruwste, grofste en minst kostbare laken, een kwellng in de warme tijd van het jaar maar een bescherming tegen de winterse kou in de niet verwarmde cellen. Broeder kleermaker maakte een pak op maat om zoveel mogelijk uit een lap te halen. Het habijt mocht niet langer zijn dan tot de enkels en elf palmen breed. Bij de zwaarlijvigen mocht er een palm bij. De mouwen mochten niet wijder zijn dan nodig is om de armen in en uit te steken en niet langer dan tot het midden der hand. De kap moest bijna vierkantig zijn. Een tuniek mocht niet onder het habijt uitsteken. Indien een tuniek ontbrak, kon een mantel gedragen worden die niet langer was dan ‘ tot het uiterste der handen’. Een kalot werd alleen door een priester-kapucijn gedragen, door broeders alleen bij noodzaak. Het voorrecht om zijn blote voeten in sandalen te steken had iedere kapucijn. Het was een soort slipper met een dikke harde houten platte zool die met twee dikke riemen de wreef omsloten, door broeder sandalenmaker ontworpen en aangepast voor zijn medebroeders voeten, waarbij het onderscheid tussen links en rechts de nodige twijfels opriep. Een koord van ruwe hennep om de middel maakte het uniforme voorkomen van de kapucijn compleet. Rechts ratelde een houten grote rozenkrans en links slingerde het koord neerwaarts. Drie knopen had de kapucijn moeten leggen in dat koord bij zijn definitieve keuze voor dit leven. Die knopen waren een soort geheugensteun voor hem aan de drie geloften die waren afgelegd. En die eerste bovenste knoop was de gelofte van armoede, bewust beleefd door te leven in eenvoud.
april 2024