Het kinderleren van Cornelis Peeterse Lichthert
De dagen van augustus zijn weer geteld. De kinderen zetten zich weer schrap voor de dagelijkse tocht naar school. Helaas voor de kleinsten een hele onderneming nu ze aangewezen zijn op een school buiten de dorpsgrenzen. Dat we dit als een ongemak beschouwen is niet van deze tijd. We hebben al in een eerder artikel kunnen lezen dat begin 19e eeuw de inwoners het ontbreken van een school of schoolmeester op het dorp tot ontevredenheid leidde. Maar inmiddels kunnen we nog verder terug in de tijd. In het eerste kwart van de 18e eeuw blijkt ene Cornelis Peeterse Lichthert op Slikgat zich bezig te houden met onderwijs aan Slikgatse kinderen. Om met zijn familienaam te beginnen, die werd geschreven als Lichtaart, Lichtaerd, Lichteert, Lichtard, Lichthert of Ligthart, moeten we ons niet teveel voorstellen van zijn schoolmeesterschap. Met zekerheid is te vermelden dat hij de lees- en schrijfkunst machtig was want vaak trad hij op als getuige bij Slikgatse mensen die analfabeet waren en meester Cornelis in vertrouwen namen bij het opstellen van de vaak onbegrijpelijke notarisakten e.d. 8 maart 1739 was Cornelis getuige bij het opmaken van een testament van de dorpssmid. Deze lag ziekelijk te bed maar was nog gezond van geest. Over dit laatste rijst wel enige twijfel want de notaris en zijn getuigen stonden ’s morgens om zes uur bij smid op de stoep. Men moet het ijzer smeden als het heet is, zal de stervende gedacht hebben. Cornelis ondertekende als geloofwaardige getuige met de naam Lichthert. Cornelis is geboortig van Zevenbergen. In 1702 trad hij te Terheijden in het huwelijk met Digna Anthonisse van Steensel uit Wagenberg. In 1709 kocht hij de opstal een huisje, schuurtje en erf te Slikgat op cijnsgrond, eigendom van Jacob Jans Vermeulen. Dit huisje ( Zuiddijk 48) werd in 1963 vervangen door nieuwbouw. De bewoners , Leendert Huybert van Grimhuijzen en Cornelia Tempelaers, moesten voor 1 mei 1709 hun biezen pakken omdat zij de betalingsregeling met Vermeulen niet konden nakomen. Cornelis en Digna kregen hier twee kinderen, Petronella (1711) en Maria (1712-1775). In 1719 bleek een illegale school te bestaan op Slikgat. Vanaf 1716 werd door de overheid de plicht opgelegd om Paepsche en bijscholen te amoveren en te weren. Daarbij kwam dat een schoolmeester de Roomse religie niet mocht aanhangen. Of Cornelis Lichthert hierbij direct betrokken was, is onzeker. In 1725 is Cornelis weduwnaar. Nadat een jaar verstreken was, wilde Cornelis zich ‘in den echten staet vergaderen’ met Livina, ook genoemd Wijna Janse Cuypers. Voor de Weeskamer in Zevenbergen moest hij in 1726 het nodige regelen voor zijn nog in leven zijnde dochtertje Maria. Petronella is dan reeds overleden. Cornelis wordt in de akte vermeld als schoolmeester op Slikgat onder Zevenbergen. Met dit gegeven wordt het duidelijk dat in zijn woning Zuiddijk 48, hoe klein het huisje ook was, zelfs het raam links van de voordeur ontbrak in die tijd, school gehouden werd. Bij het zien van zo’n poppenhuisje denk je niet op de eerste plaats aan een school. Om toch illegale scholen te kunnen opsporen, informeerde de overheid bij de benoemde schoolmeesters die, om eigen gewin, hun illegale en vaak onbekwame concurrenten op de gehuchten en dorpen graag zagen verdwijnen. Maar ook de kinderen op de erkende scholen werden uitgehoord, in de veronderstelling dat ze gewillig uit de school zouden klappen. Cornelis en dochter Maria trokken in bij Levina Cuypers aan de Slikgatsedijk (huidige adressen schoolstraat 17 en 19). Het huisje aan de Zuiddijk bleef eigendom van Cornelis. Levina Cuypers was in 1720 weduwe geworden van schoenmaker Anthonius Vermunt uit Terheijden. Nog datzelfde jaar trouwde ze met Andries Diricken van Diepenbeek (1672-1725) die aan de Slikgatsedijk, naast zijn boerenbedrijfje, herberg hield. Andries van Diepenbeek overleed in 1725. Voor hij Levina huwde was hij weduwnaar van Cathalijna Tempelaers, dochter van de wagenmaker te Slikgat en Elisabeth Eskens (geb.1664). Naast dochter Maria hadden Livina en Cornelis de zorg voor de kinderen uit de vorige huwelijken van Andries van Diepenbeek. In 1729 richtten enkele inwoners van Slikgat, de Noord en de Dwarsdijk zich tot schout en schepenen van Zevenbergen met de vraag ‘gecontinueerd te mogen worden in het houden van een cleine schole van kinderen die boven een half uur buiten de stad Zevenbergen wonen en met winterdag niet komen in de stadsschool en mits het clein vermogen van hun ouders niet in de cost kunnen gaan in Zevenbergen’. Daarbij beloofden de aanvragers dat alleen boeken gelezen worden die door de magistraat worden opgegeven. Stadsschoolmeester Van Dijk werd gehoord en hem werd voorgedragen aan het Slikgat of de Dwarsdijk een ondermeester aan te stellen om ‘aldaar op zijn naam en in zijn profijt school te houden’. De kinderen van de Dwarsdijk moesten een langere weg naar de Zevenbergse school afleggen dan die van Slikgat. Aan de Dwarsdijk werd daarom een ondermeester aangesteld, voorlopig voor een half jaar. Al snel blijkt dat op Slikgat Cornelis Lichthert zijn school voortzette, ondanks dat dit allemaal moest gebeuren in een bedwelmende geurmengsel van de vaten bier, kannen wijn , sterke drank en koemest. In 1730 overleed zijn buurman Pieter Schout. Zijn vrouw kon het kerkrecht voor het begraven niet betalen. Dat werd volgens de boeken gedaan door Cornelis Lichthert, met een niet nader verklaarde toevoeging : schoolhouder op het Slikgat , zo werd gezegd ! In 1734 wordt pleegzoon Jan Diepenbeek in huis geplaatst bij kleermaker Jan Adriaan van der Schoot te Terheijden om zich te bekwamen in het kleermaken. Dit tegen een kostgeld van 44 gulden per jaar. Na een half jaar hield Jan het voor gezien. Met veel moeite heeft de leermeester een half jaar kostgeld op Cornelis weten te verhalen langs gerechtelijke weg. De familie Lichthert had naast de pleegkinderen nog enkele kinderen, een knecht en een meid inwonen. Genoemd kunnen worden : Willem Haanskorf, Marijnis Vinck, Cornelia Vos, Adriaantje Wagenmakers, Marij Snijders en Cornelis broer Frans. Omstreeks 1735 moet het huis zijn afgebrand maar ‘weer opgetimmerd’. Of het schoolhouden, de herberg met grutterswinkel en enkele koeien op stal het gezin tot welstand brachten, wordt duidelijk als in 1743 een staat en inventaris van alle erf-, haastelijke en meubilaire goederen opgemaakt is. Cornelis is dan al vier jaar weduwnaar. Dochter Maria Ligthert heeft trouwplannen. Huybert Knipscheer is de gelukkige en wil naast het houden van wat vee, de herberg en een grutterswinkeltje, een broodbakkerij beginnen in het ouderlijk huis van Maria Lichthert. In de stal stond een viertal koebeesten en was vlas opgeslagen. De vijfentwintig stoelen en vier banken op de inventarislijst geven ons de zekerheid dat we hier niet te doen hadden met de woning van een landarbeider. Een uitgebreide keukeninventaris, bier, wijn en sterke drank in vaten, kannen en kruiken, wijzen er duidelijk op dat hier meer volk over de vloer kwam. Nog duidelijker wordt dat door de schulden die Cornelis in 1743 had. De schoolmeester stond flink in het krijt bij Cornelis van Leur coopman in wijnen te Breda: 75 gulden wegens leverantie van wijn en sterke drank. Bartholomeus van Dorst te Terheijden heeft 50 gulden tegoed wegens levering van bier. Een bedrag van gelijke hoogte aan brouwer Mattheus van Rosmalen te Zevenbergen. Aan Johan Damen wegens geleverde winkelwaren 12 gulden, aan juffrouw Kerkers te Zevenbergen winkelwaren voor 4 gulden, aan bieraccijns 4 gulden, aan turf 3 gulden. Aan Johan Andrieszn. van Diepenbeek is hij 100 gulden schuldig voor de aankoop van ‘het out afgebrande huisken’. Drie personen hebben nog wat tegoed van Cornelis in verband met de bouw van zijn nieuwe woning aan de Slikgatsedijk op de plaats waar de oude woning in de as gelegd werd: aan Van der Borst te Breda 85 gulden voor geleverd hout, aan Metselaar van Miert 30 gulden en aan Jan Marijnis Keeris van Crauwelsgors 4 gulden voor geleverd riet. Een lening van 550 gulden uit 1739 is nog niet afgelost. Verder nog wat kleine schulden. Zijn dochter Maria heeft nog 60 gulden tegoed uit de erfenis van haar moeder en 99 gulden als aandeel van de huur die Cornelis ontving van het huisje aan de Dorpsstraat. Het enige tegoed ‘pro memorie’ dat Cornelis in 1743 had was een bedrag van 6 gulden ‘wegens het kinderleren van verscheidene luiden’, een bewijs dat hij tot omstreeks dat jaar een deel van de Slikgatse kinderen poogde wat kennis bij te brengen. Hij stierf voor 5 april 1743. Op die dag kregen de voogd en toeziend voogd de opgemaakte inventaris onder ogen die verdeeld moest worden tussen Maria Ligthert en haar nog minderjarige stiefbroer Johan van Diepenbeek (uit het huwelijk Van Diepenbeek-Cuypers). Aangezien de schulden de tegoeden ruim zouden overstijgen, werd Johan aangeraden naast de 100 gulden voor het afgebrande huis, af te zien van de erfenis tegen een vergoeding van 250 gulden en een ring van zijn moeder Livina. Huybert Knipscheer, die inmiddels gehuwd was met Johans stiefzuster Maria Lichthert, beloofde alle schulden op zich te nemen op voorwaarde eigenaar te mogen worden van de vaste en meubilaire goederen. En zo geschiedde. Huybert wordt pas in 1743 genoemd als inwonend. Het keuterboerderijtje met herberg en grutterswinkeltje verloor zijn schoolmeester. Maar er kwam een bakker voor terug en op 5 september van dat jaar werden Huybert en Maria vader en moeder van hun eerste kind dat de doopnaam kreeg van zijn grootvader , de schoolhouder Cornelis Peeterse Lichtert.
september 2024