Hoeve ‘Nooit gedacht’, De Langeweg 15 (1)
Aan de noordzijde van de Langeweg, oostelijk van een omvangrijk kassengebied, trekken grazende paarden onze aandacht. Het zijn de bewoners van de moderne stal, een honderd meter noordwaarts. Twee treuressen aan de kop van de dreef verwelkomen ons alsmede een voormalig arbeidershuisje, bereikbaar met een bruggetje over een brede vliet. In het verleden verbeeldden deze treuressen de boer en de boerin. Dit soort bomen werd vaak geplant bij gelegenheid van een huwelijk van de hoofdbewoners. De boom met neerhangende takken was niet zozeer bedoeld om het jonge bruidspaar een ongelukkige toekomst op de boerderij toe te wensen. De boomsoort had wat dat betreft zijn naam in de volksmond niet mee. Officieel heet hij prieeles omdat deze boom met zijn grillige takken en dicht bladerdak als prieel kon dienen. Dat klinkt al anders, maar daarmee werd de hoeve nog geen lusthof. Rond 1900 werden ze als sierbomen geplant op boerderijen. De dreef leidt ons naar een boerenwoning in de bouwvorm en -stijl die we vaak aantreffen in het zeekleigebied van Noordwest-Brabant. Militaire stafkaarten kaarten van rond 1950 vermelden hier de naam ‘nooit gedacht’. Zeldzaam is de naam niet maar toch is hij niet te ontdekken op huis of schuur. Zou een latere eigenaar zich bedacht hebben ? Toch moeten we aannemen, dat de kaartenmakers het niet zomaar uit hun duim gezogen hebben gezien het militair belang ervan. De boer en zijn vrouw kunnen het ook niet meer bevestigen want zij zijn al jaren verdwenen. De oorspronkelijke agrarische bestemming is de laatste decennia vervangen door een recreatieve voor de paardensport. Sinds december 2007 is de meer dan 400 jaar oude hofstede in gebruik als Hippisch Centrum met als bewoners Annelies du Pon en Wim Bisschops. Uit liefde voor het paard hebben zij de stad Haarlem verruild voor deze landelijke gelegen stek. Vooral de boerenwoning voedt de nieuwsgierigheid naar de vroegere eigenaren, bewoners en hun leven in vroeger tijden. Hoevegebouwen werden neergezet waar het wat hoger was. De lager gelegen landbouwgrond werd na de inpoldering van het Oudland van Zevenbergen nog regelmatig geplaagd door de slechte waterhuishouding. Voordeel van de ligging te midden van de zaai- en weilanden was de goede bereikbaarheid vanuit deze hoevegebouwen. Begin 1600 maakte de hoeve deel uit van een aaneengesloten gebied van 106 bunder landbouwgrond, in het bezit van overwegend Hollandse welgestelde families. De pachtcontracten werden dusdanig dichtgetimmerd dat hun enige bemoeienis en belang, het tijdig innen van de pacht was. Alle onderhoud aan zaai- en weiland, gebouwen, hekwerken, watergangen, plaatselijke belastingen en heffingen waren des boers. De pachtheer bracht, wanneer het hem uitkwam, een bezoek om de toestand op te nemen, op jacht te gaan, gebruik te maken van de paarden op zijn hoeve, vervoerd te worden door de pachter en te eten, te drinken en te overnachten in de speciale opperkamer. En voor dit alles mocht de boer geen duit rekenen. Zelfs voor de betaling van de pachtsom moest de boer een, voor die tijd, grote reis maken naar de pachtheer of diens zaakwaarnemer. In 1643 werden de gronden voor drie jaar verpacht aan een viertal ‘bouwmannen’: Cornelius Janssen-Grootens, Willem Adriaen Sprangers, Jans Adriaensen van Ginneken en Adriaen Franse Stappers. De verpachters waren: Bertha van Nesse (+1650), weduwe van mr. Jonkheer Jan van Opstraeten, mr. Georgius van de Velden, Gillis van Heusden, Cornelia van Cuyk van Mijerop, Maria de Coquel en Cornelis Nobelaer, Heere van Cabauw. Adriaan Franse Stappers pachtte de hoeve van 23 bunder liggende rond het huis en verdere getimmerten op het huidige adres de Langeweg 15. In het pachtcontract werd speciaal gewezen op de onderhoudsplicht van een nieuwe sluis en put. Adriaen Fr. Stappers huwde Geertrui Adriaensen Gastelaar. Van dit gezin zijn bekend: dochter Adriana geboren (1646) , Barbara, (1648) , in 1651 een tweede dochter Adriana gevolgd door Elizabeth. Tegenover de hoeve aan de zuidzijde van de Langeweg pachtte Adriaan Fr. 15 bunder van de Heer van Sevenhuysen. Daarnaast had hij eigen grond in de polder Grote Schenkeldijk en Zonzeel. In 1661 verkocht Cornelis Nobelaer, Heere van Cabauw , de helft van de hoeve met de helft van een huis en schuur daarop staande in het Oudland aan de kinderen van Jan van Opstraeten, Hendrik en Libertus (soms Gijsbertus genoemd) te Utrecht(stad). In 1662 werd het pachtcontract van 30 bunder verlengd voor Adriaen Fr. Stappers voor de tijd van zes jaar door de jonkers Opstraeten. In 1663 overleed Adriaen Fr. Stappers. De weduwe hertrouwde 29 januari 1664 met Adriaen Dingeman Braet(en). De nieuwe boer kwam van Wagenberg en kon de pacht overnemen. Zijn eigen grondbezit lag verpacht in kleinere percelen rond Wagenberg en de polders bij Lage zwaluwe. Braeten moet wat moeilijk in de omgang zijn geweest en dat is nog maar voorzichtig uitgedrukt. In juli 1666 stuurde Dielis Meerten van Leeuwen zijn zoon naar de hoeve van Braeten aan de Langeweg met de vraag of de boer hem kon gebruiken bij de graanoogst. De jongen werd teruggestuurd met de boodschap dat Braeten zijn vader komende zondag aan de kerk te Zevenbergen bescheid zou geven. Vader Van Leeuwen had vijf a zes uren bij de kerk zitten wachten op Braeten die maar niet verscheen. ’s Maandags ging zoon Van Leeuwen aan het werk op de hoeve van Willem Adriaen Claes Sprangers bij het Slikgat. Daar passeerde Braeten met zijn klauwstok. Hij liep op de jongen af met de vraag : ‘Waarom ben je niet bij mij aan het werk?’ , waarop de jongen antwoordde dat Braeten niet verschenen was bij de kerk en zijn vader dus geen antwoord had gekregen. Braeten opende daarop een scheldkanonnade richting de jongen. ‘ Schelm, schelm dat je bent’ tot zes maal toe. De jongen wakkerde het vuurtje wat aan door boer Braeten erop te wijzen dat hij zichzelf als een schelm gedroeg, waarna de aangesprokene zich genoodzaakt voelde zijn klauwstok in de strijd te gooien en met de pin aan de onderzijde van zijn wapen de jongen, na eerst de borstrok doorboord te hebben, links onder het schouderblad een gat in het vlees bezorgde, vervolgens terugtrok en aan de veldslag een eind maakte door met hetzelfde wandelwapen de kruin van de jongen van een groot te voorzien. Dit was niet de enige keer dat Braeten zich van zijn minder mooie kant liet zien. Op een zaterdagavond in oktober 1673 liep hij bij het invallen van de schemer met zijn klauwstokje door het dorp Terheijden. Wat hij daar te zoeken had komen we niet te weten maar voor de woning van Adriaan Jacob Krijnen liep hij Wouter Dirxen tegemoet. Wouter was tavenier en beenhakker. Zonder dat er ook maar een woord gevallen was, ging Braeten ten aanval richting de niets vermoedende Dirxen. Deze keer niet met zijn klauwstok maar een mes zo scherp dat het slachtoffer er een snee in zijn rechterwang aan overhield, lopende van zijn oor tot onder zijn kin. Zowel de plaatselijke chirurgijn als schout en schepenen moesten eraan te pas komen. Ondanks de schemer werd Braeten wel herkend. Het huwelijk met Geertrui Adriaensen Gastelaer was van korte duur; in 1668 werd ze met een doodgeboren kind begraven te Terheijden. Met zijn reeds gehuwde stiefdochters Elizabeth en Barbara ontstonden meningsverschillen over de nalatenschap. Adriaen had tevens de voogdij over de minderjarige kinderen van meerdere overleden familieleden. De pachtheren zaten achter zijn broek in verband met oplopende schulden van 1665 tot 1669. Een van zijn knechten, Jan Matthijs de Vos , had over 1668 nog loon tegoed. 14 juli 1669 trad hij te Terheijden in het huwelijk met Cornelia Huybregtse de Jonge. Cornelia geraakte al spoedig in gezegende toestand. Daarom werd in december een bezoek aan de notaris gebracht om de eventuele nalatenschap voor het kind veilig te stellen. Ondanks de tegenslag wist Braeten het hoofd boven water te houden. De jonkheren Hendrik en Libertus Opstraeten lieten de hoeve na aan de kinderen van hun zuster Helena , Johan en Otto Hessel te Utrecht en neef Philibert de Clerque. In 1686 verlengde Johan Hessel voor vijf jaar de pacht van hoeve annex 30 bunder zaai- en weiland met huize, schure, gereedschappen, bakkeet en brouwerije met ketels, kuipen en koelbak. Het brouwen van bier en sterke drank bij de boer kwam meer voor in onze omgeving. Er was veel water voor nodig. Het brouwsel was dan wel bestemd om de kelen van de dagloners te smeren bij het zware oogstwerk, toch moest vanaf 1687 toestemming gevraagd worden aan het stadsbestuur voor het huisbrouwen. De kosten die ermee gemoeid waren weerhield veel boeren ervan om zich te melden op straffe van een boete. Voor de weigerende boeren op De Noort en Crauwelsgors stelde het dorpsbestuur van Terheijden zelfs de sloop van hun brouwerijen in het vooruitzicht. Adriaen heeft zich toch maar netjes aangemeld om een drooglegging te voorkomen.
Oktober 2024