Hoeve ‘Nooit gedacht’, De Langeweg 15 (3)
Kort na de komst van de nieuwe pachter Jacob J. Coevoets in 1704 op de hoeve, deed zich al snel een probleem voor; hij kon de pachtpennningen niet betalen aan de familie De Clerque. De familie was geduldig maar in augustus 1708 was het op en werd beslag gelegd op de gewassen op het veld, de coornvruchten op de zolder, de paarden, het vee en de gereedschappen. De verkoop van de akkerbouwopbrengsten door de pachtheer was vaak voldoende om de pachtpenningen alsnog binnen te krijgen. Het vee, de paarden en de gereedschappen bleven op de hoeve om de pachter zijn werk te kunnen voortzetten. De pacht werd werd boer Coevoets niet afgenomen omdat verpachting aan een ander niets zou veranderen en op deze manier toch nog iets opleverde. Niet anders ging het met de opbrengst van de twee bunder land aan de zuidzijde van de Langeweg van de Baron van Overschie. In de jaren die volgden trad geen verandering op. De grote oorzaak van de lage landbouwopbrengsten, met als gevolg achterstallige pacht, lag volgens de boeren aan de hoge waterstanden aan zowel de noord- als zuidzijde van de Langeweg. In 1717 werd voor de schepenen van Zevenbergen een verklaring opgesteld voor de familie De Clerque. Zij laat de hoeve op waarde schatten door drie boeren woonachtig in het Oudland, Laurijs Cavelaars, Cornelis Eskens en Hendrik Vos. Zij schatten de hoeve op 6000 gulden inclusief de getimmerten waarvan het wagenhuis sterk vervallen is. Met een uitdieping en verbreding van de haven in Zevenbergen in het verschiet zou de waarde kunnen stijgen. Maar ondanks de voortdurende achterstallige pacht van Jacob J. Coevoets, is van vervreemding van de hoeve voorlopig nog geen sprake. Alle boeren in het Oudland werden in de herfst en winter geplaagd door hoogwater ‘door sterke overloop en doorbraak van de noordzijde aan de Langeweg over de zuid-Langeweg op het land met saet beplant, geheel besoopt geheel gerot en bedorven’. De opbrengsten waren niet genoeg om de knechten, de dienstmeiden , de smid en wagenmaker te belonen. Daarbij kwam dat tussen 1716 en 1720 een besmettelijke ziekte de veestapel ten gronde richtte. Nog erger werd het door de zogenaamde verponding, een belasting geheven op gebouwen en grond die in zijn geheel door de pachtende boer betaald moest worden aan de overheid. Armer konden de boeren niet meer worden. De opbrengsten van de verponding werden o.a. gebruikt voor de verbetering van de waterhuishouding. Pas in 1731 werd begonnen met de uitdieping en verbreding van de haven in Zevenbergen die in verbinding stond met de Langeweg-vliet. Jacob J. Coevoets moest in 1728 de hoeve verlaten. Gedurende 28 jaar was hij in gebreke gebleven bij het betalen van de huurpenningen. In augustus van dat jaar werd de hoeve voor 4000 gulden verkocht aan de Zevenbergse Geert Cornelis van Mourik (1706-1771), lid van de vroedschap en koopman. De haastelijke en mobile goederen van Coevoets werden door de familie De Clerque verkocht om nog iets van de achterstallige huur, ten bedrage van 1200 gulden, binnnen te krijgen. Voor de nieuwe eigenaar, Geert C. van Mourik, was er alle reden toe om zo snel mogelijk de hoeve te kunnen betrekken. In april was hij getrouwd met Suzanna Gerdina Visser (1705-1780) uit Moerdijk. Tijdens hun verblijf aan de Langeweg tot 1743 werden de kinderen Cornelis ( 1729-1796 ), Pieter (1730-1783), Elisabeth (1732-1772), Teuna (1734), Adriana (1736-1812), Willemijna (1738) en Gerritke (1743-1801) geboren. In 1746 kwam te Zevenbergen nog een Michiel ter wereld. Geert C. van Mourik handelde in die tijd veel in landbouwgrond. Tot november 1743 bewoonde het gezin de hoeve. Inwonend was de dienstmeid Marieke Adriaense Bairende (1717…..) met haar dochter Cornelia, een voorkind waarvan de vader Arnoldus van de Wijngaert zou zijn. Mede inwonend was de dienstknecht Romualdus Klaesen. Van Mourik verhuurde de hoeve in 1743 aan Adriaan Cornelis Ribbens (1720-1749) wonende op De Noort, in de meimaand gehuwd met Adriana Goverde Cavelaars (1722-1780) uit de Zonzeelse polder. Dienstmeid Marieke bleek niet langer nodig op de hoeve en vertrok naar Zevenbergen met lege handen en ….een volle buik. De dienstknecht Romualdus Klaesen had haar namelijk bevrucht en bezwangerd ‘ zonder dat na dato zij met hem te doen heeft gehad om met haar te trouwen’. Omdat ze als arme dienstmeid nauwelijks ‘de kost kan winnen’ en een voorkind moest onderhouden, vroeg ze een akte pro deo aan om Romualdus Klaesen voor de Vierschaar te doen verschijnen en de eis te stellen dat hij met haar, zoals gewoonlijk een eerlijk man dat betaamt, zou trouwen of op te laten draaien voor de kosten van de kraam en allimentatie. Hij had nooit ontkend de vader van het kind te zijn. Daartoe zou zijn huiskist met ‘cleeragie’ en de penningen die hij verdiend had bij Adriaan Ribbens op de hoeve van Sr. Geert van Mourik, in bewaring en verzegeld op het stadhuis moeten worden gebracht om de inhoud hiervan te kunnen inventariseren en publiekelijk te verkopen. 15 februari 1745 werd de huiskist in het bijzijn van de schepenen geopend, ruim negen maanden na de doop van dochter Clasina. Aan de eis van Marike Bairende werd ten dele voldaan. De inhoud van de huiskist werd negen dagen later publiekelijk verkocht. Romualdus zag in Marike niet de vrouw van zijn leven en koos voor de lege kist. Marike trouwde 14 jaar later met Adriaan Kinnen. De nieuwe pachter, Adriaan C. Ribbens kreeg een pachtcontract tot 1753 waarin bepaald werd dat hij jaarlijks zes zakken van de beste kwaliteit aardappelen zou leveren aan Geert C. van Mourik en dat de eigenaar gebruik mocht blijven maken van de visvijver op de hofstede. Adriaan haalde de zestig zakken niet want hij overleed eind 1749. Zijn weduwe Adriana trouwde twee jaar later met Adrianus Cornelisse Pals (1727- 1792) geboren te Standdaarbuiten, wonende in de Nassaupolder. Hun eerste kind Cornelis (1753-1820) wordt nog geboren onder Zevenbergen, maar vanaf 1 april 1753 pachtten ze de Hoeve Drieweg op De Noort.
Februari 2025