Landarbeiderswoningen
Vaak wordt gedacht dat de trek van de plattelandsbevolking naar de stad , in een dorp als Langeweg , pas voelbaar werd vanaf de 80-er jaren van de vorige eeuw. Woningbouw werd toen in veel dorpen vrijwel onmogelijk gemaakt door de overheid en dit leidde, met gezinsverdunning, tot afname van de basisvoorzieningen in de dorpen. Maar eind 19e eeuw had Langeweg ook al te kampen met de trek naar de stad. Als gevolg van de lage lonen in de landbouw, gingen landarbeiders hun geluk beproeven in de steden waar de industrie opkwam. Agrariërs begonnen in die tijd op het platteland ook industriële activiteiten ontplooien als een soort nevenbedrijf. Twee voorbeelden hiervan zijn houtzagerij Aarden op Hazeldonk en Steenbakkerij Van Aken aan de Zuiddijk. Ook de mechanisatie in de landbouw dwong de landarbeiders uit te zien naar een emplooi elders . Om de arbeiders die nog nodig waren in de landbouw te behouden voor het platteland , trad in 1920 de Landarbeiderswet in werking. Die wet bood landarbeiders de mogelijkheid, onder gunstige voorwaarden geld te lenen van de overheid om een huis met schuur te bouwen met een flinke lap grond als moestuin. Dit met de bedoeling landarbeiders te helpen aan eigen bezit dat als verlichting kon dienen van hun zorgen voor de oude dag. Met een eigen huis en een lapje grond zouden de landarbeiders minder afhankelijk zijn van hun patroon bij wie ze gewoonlijk een huisje moesten huren of een geldlening afsluiten. Ook wilde de overheid een trek van landarbeiders van het platteland naar de stad voorkomen als die trek niet gebaseerd was op reële verwachtingen. Onder voorzitterschap van J.J. van Aken, directeur van de Langewegse steenfabriek , werd in 1921 de Vereeniging ter verkrijging van onroerend goed gevestigd te Langeweg, opgericht. Landbouwer Jan Snoeijs werd penningmeester en postbesteller Jantje de Ridder secretaris. Van overheidswege werd een werkkapitaal beschikbaar gesteld van ruim 40.000 gulden. Nog datzelfde jaar werd een hectare grond aangekocht in de Kleine Spiepolder bij Langeweg. Daar werden in de loop van 1922 tien woningen gebouwd, zeven aan de Langeweg, drie in het zogenaamde rozenlaantje. De woningen werden niet alleen uit de Langewegse grond gestampt maar ook gebakken op de steenfabriek van Van Aken. De man zou op de dag van vandaag aan de schandpaal genageld worden wegens belangenverstrengeling. Dit laatste moeten we wel wat afzwakken want de vereniging pleegde niet alleen nieuwbouw; ook bestaande woningen gelegen binnen de gemeente Zevenbergen, die aan de voorwaarden voldeden, konden door landarbeiders gekocht worden met medewerking van de vereniging. Een landarbeider die voor een woning in aanmerking wilde komen , moest tussen de 25 en 50 jaar oud zijn en minimaal een half jaar per jaar in loondienst zijn bij een boer. Onder de eerste tien hoofdbewoners zat ook een landarbeidster. Iedere bewoner kreeg bij zijn woning de beschikking over een langgerekte lap tuingrond van ruim acht are. De eerste vijf jaar huurde men de woning. In 1926 werden de hoofdbewoners in de gelegenheid gesteld de woning in eigendom te verkrijgen als ze tien procent van de bouwkosten aan de vereniging ter aflossing konden betalen. De resterende schuld kon tegen een laag rentepercentage gedurende 25 jaar worden afgelost. Alle bewoners hebben deelgenomen aan deze regeling. Veel landarbeiders van deze huizen werkten tijdens de bietencampagne of bietentijd, in de suikerindustrie te Zevenbergen doordat het werk bij de boer in de winter vrijwel stil lag. Het bierhuisje en de fietsenwinkel die in het rijtje aan de Langeweg hun plaats vonden , hebben inmiddels hun deuren moeten sluiten en landarbeiders zijn inmiddels een zeldzaamheid geworden. Juni 2015