Melk van Roomse geiten
In oktober 1916 werd in de herberg van Johannes van Kaam een vergadering belegd om te komen tot oprichting van een Rooms Katholieke geitenfokvereniging. Initiatiefnemers waren onder andere Antonius van Gils en Petrus van Turnhout. De plaats van oprichting doet vermoeden dat we hier te doen zouden hebben met een soort gezelligheidsvereniging die voornamelijk landarbeiders als leden kende die hun bestaan wat wilden opvrolijken met een geit als huisdier. Hoewel het nuttige met het aangename wel verenigd zal zijn, stond dat eerste toch wel voorop. Geitenfokverenigingen, ook wel geitenbonden genoemd, werden uit nood geboren in tijden van voedselschaarste. Koemelk, onmisbaar als onderdeel van het dagelijks het voedsel voor jong en oud, werd te duur voor de gewone arbeider. Doordat er veel vraag was naar melk en roomboter in de steden, was de prijs flink gestegen. Geitenmelk moest uitkomst brengen. Doel van de vereniging was dan ook: de veredeling van het geitenras ten einde haar melkproductie te verhogen. En dit alles moest gebeuren, zeer toepasselijk, onder de Roomse vlag om de arme bevolking uit de handen van het opkomend socialisme te houden. Veel gezinnen hadden al een geit voor de melk, doch de melkproductie was onder de maat. Vanaf het begin van de twintigste eeuw werden veel geiten ingevoerd vanuit Zwitserland en Duitsland, het zogenaamde Zwitserse Saanenras dat wit van kleur is en ongehoornd. Ook vond er invoer plaats vanuit de landen rond de Middellandse Zee. De R.K. Geitenfokvereniging diende een subsidieverzoek in bij de gemeenteraad van Zevenbergen i.v.m. de kosten van oprichting en de aanschaf van een ras-dekdier. Een raadslid meende dat Langeweg maar moest aansluiten bij de reeds bestaande geitenvereniging van Zevenbergen omdat het merendeel van de leden onder Zevenbergen woonachtig was. Een tweede raadslid merkte op dat Langeweg uitgebreid genoeg was om een eigen geitenbond in het leven te roepen. De gemeente Zevenbergen was bereid 15 gulden bij te dragen in de oprichtingskosten, op voorwaarde dat Terheijden 10 gulden schonk. Het verblijf van de geit lag dicht bij de woning, vaak zelfs in de woning omdat de geit werd gezien als de melkkan die altijd voorhanden moest zijn. Een goede geit gaf wel vier tot vijf liter melk per dag. Met de bok was het anders gesteld. Allereerst was hij niet dagelijks nodig, maar vooral omdat hij een bijna ondraaglijke geur verspreidde, had hij een vaste plek bij een van de leden, de bokhouder. Het lid dat voor het hoogste bedrag inschreef of bood, kreeg de bok mee naar huis. Dit geld ging in de verenigingskas. Hij moest het beest onderhouden en als tegemoetkoming in de kosten en als ‘dank voor de stank’ mocht hij de dekgelden van de leden behouden. Met de geit moesten de leden naar de bok . Om getuige te zijn van dit natuurlijke schouwspel moest men de minimale leeftijd van 16 jaar bereikt hebben. Roomser kon het niet. Tot in de dertiger jaren van de vorige eeuw verdiende de familie Verhoef-Simons op hun weitje achter het huis en schuur aan de korte Zuiddijk een centje bij als bokhouder. De weduwe Verhoef schonk men zelfs op den duur de bijnaam Bokke-Jaan. De witte melkgeit was, wat haar menu betreft, niet veeleisend. Ze at bij voorkeur jonge twijgen, boomblad, onkruiden en dat het liefst bij elkaar gescharreld op ‘den bleik’, langs slootkanten en allerlei verloren randjes aan de bermen van de dijken en de kleiweg, getuierd aan een paaltje. In de winter at ze gehooid gras. Daardoor kon iedereen op een dorp als Langeweg wel een of meer geiten houden. De foto toont ons dat de jaarlijkse geitenkeuring nogal wat volk op de been bracht. Zelfs de marechaussee was vertegenwoordigd met meerdere manschappen voor het geval er rare bokkensprongen gemaakt zouden worden. Op de wei, westelijk van het kapucijnenklooster, poseren de, in zondags pak uitgedoste, geitenhouders met hun aangelijnde en speciaal voor deze dag gewassen geiten. Op die dag werden ze aan een keuring onderworpen door een meester van elders. De hele familie was met de geit meegekomen om het bij te wonen. De petten verraden dat vooral de gewone man lid was van dit gezelschap. Naast witte geiten zien we ook een bont exemplaar. Dat ze prat gingen op hun Rooms Katholiek predicaat blijkt wel uit het feit dat ze zonder enige schroom aansloten in een optocht bij gelegenheid van een bezoek van een missiebisschop in 1920 en wel met de geit er bij, gevolgd door de studenten van het seminarie te Langeweg. De foto is enkele jaren na de oprichting in 1916 genomen. De vereniging moet voor 1940 al doodgebloed zijn, maar op enkele meters van de plaats van opname van de foto kunt u nog altijd een bezoekje brengen aan deze oude, wat geheimzinnige, huisvrienden. Juli/Augustus 2016