Sint Fidelis Missiebond

Op overlijdensprentjes van Langewegse inwoners uit de vorige eeuw, wordt het gebed ter gedachtenis aan de overledene vaak voorafgegaan door een opsomming van de lidmaatschappen van R.K. godsdienstige verenigingen zoals de Derde Orde van Sint Franciscus, de Wekelijkse Kruisweg, de Altaarwacht, de processie naar Meerseldreef en de Mariavereniging. Opvallend is dat Sint Donatus, patroon tegen de gevaren van donder en bliksem, nooit wordt genoemd ondanks dat vrijwel iedereen in ons dorp lid was en vooral in tijd van nood de wens gekoesterd zal hebben dat Donatus op het goede moment zijn werk zou doen. Een tweede soort lidmaatschappen die op de prentjes genoemd worden waren de R.K. charitatieve verenigingen zoals de missienaaikring Sint Rosa, de Katholieke Aktie en de Sint Fidelis Missiebond. Laatstgenoemd lidmaatschap kwam veelvuldig voor zowel bij vrouwen als mannen vanaf 1918. In dat jaar werd door het bestuur van de Nederlandse Kapucijnenprovincie in al haar kloosters een afdeling van de Sint Fidelis Missiebond opgericht, genoemd naar de kapucijn Fidelis van Sigmaringen, de eerste martelaar onder de kapucijn-missionarissen. De bond, internationaal bekend onder de naam Serafijns Liefdewerk der Heilige Missen, werd op initiatief van pater Andreas van Gemert, een blinde kapucijn-missionaris, in het leven geroepen. In 1922 werd de Sint Fidelis Missiebond ondergebracht bij de missieprokuur in het klooster te Tilburg. De missieprokuur voert tot op heden allerlei aan de kapucijnenmissie verbonden werkzaamheden uit. De afdeling Langeweg werd opgericht door de oud-missionaris pater Desiderius van Vogelenzang. Doel van de bond was het verschaffen van steun op stoffelijk en geestelijk gebied aan de missionarissen. Aan de Nederlandse Kapucijnenprovincie was in 1905 een missiegebied toegewezen in Nederlands-Indië namelijk Borneo, in 1911 uitgebreid met Sumatra. Werk in de missiegebieden vereiste geld voor o.a. de bouw van scholen, kerken, ziekenhuizen en reisgeld. Om de tien jaar mocht een kapucijn een jaar op verlof in zijn thuisland. Een extra reis naar en vanuit de missie, moest vaak door de familie betaald worden. Lag een ouder van een missionaris op sterven, dan mocht de missionaris op kosten van de orde naar huis. Was de ouder reeds gestorven dan mocht dit niet. De paters en broeders in de missie waren afhankelijk van de orde in Nederland. Niet alle geld ging rechtstreeks naar de missie: een groot deel werd in het thuisland door de prokuur belegd ten behoeve van de missie. Niet alleen de Langewegse bevolking kon zich laten inschrijven bij de nieuwe bond ; het lidmaatschap was mogelijk voor iedere katholiek in een district rond een kapucijnenklooster. Een van de paters in het klooster werd tot directeur van de bond benoemd. Veel werk moest gedaan worden door de zogenaamde zelateurs en zelatricen, ijveraars voor de missiebond die met de jaarlijkse Borneo Almanak langs de deuren gingen, vanaf 1922 driemaandelijks het Sint Fidelisklokje verspreidden onder de leden en de contributie huis aan huis ophaalden. In 1918 konden alle gezinsleden lid worden voor 1 cent per week of 52 cent per jaar. Hogere bijdragen werden in dank aanvaard. Zolang het lidmaatschap duurde verplichtten de kapucijnen zich tot een dagelijks gebed voor hun weldoeners. Voor 25 gulden werd mens levenslang lid. Bij overlijden ontvingen de nabestaanden een condoleancekaartje ter grootte van een huidig betaalpasje met de mededeling dat de kapucijnen de afgestorvene zouden blijven gedenken in de Heilige Missen. Dat kon erfgenamen ertoe bewegen nogmaals een schenking te doen om zeker te zijn van het nut van de 500 Heilige Missen die dagelijks in hun kloosterkerken voor de weldoeners werden opgedragen. Daar zou de ziel van de overledene meer voordeel van hebben dan een dure bloemenkrans op het graf. De erfgenaam ontving dan een bewijs van schenking met namen en datum, zo groot als bedoeld om in te lijsten ter herinnering aan de overledene en de missie. Bovendien was het weer een manier om anderen warm te maken voor deze vorm van missieactie. Aanvankelijk had het bestuur van de Nederlandse Kapucijnenprovincie wel bedenkingen bij een nieuwe missiebond. Er werd al zoveel gevraagd van de mensen in het kader van missieactie; de abonnementen op de missie-illustratie of het Zondagsblad voor het Katholiek Huisgezin van de kapucijnen en de verspreiding van de Borneo Almanak gaven al voldoende voorlichting en aansporing tot ondersteuning van de kapucijnenmissie vanuit Nederland. Maar volgens de voorstanders, vaak (oud)missionarissen die het missieleven kenden, zouden alle beetjes helpen, al bedroeg de contributie maar 52 cent per jaar. Pas 1957 werd de contributie verhoogd naar 1 gulden per jaar of een rijksdaalder per gezin. In 1923 is voor het eerste sprake van missiebusjes van de Sint Fidelis Missiebond. Ze waren verkrijgbaar bij de kapucijnenkloosters en konden geplaatst worden in scholen, op de toonbank van een winkel , café e.d. en thuis. Bij feesten en partijen of kaartavonden werd vaak een rondgang met het busje gemaakt. Volle busjes moesten ingeleverd worden bij pater direkteur, waarna men met een leeg exemplaar weer huiswaarts gestuurd werd. In de loop der jaren verschenen vier soorten missiebusjes van de kapucijnen. De eerste twee soorten werden gemaakt bij blikkenfabrikant De weduwe J. Bekkers & zoon te Dordrecht. Na 1955 raakte het qua vorm traditionele missiebusje in onbruik vanwege de bestuurlijke en politieke veranderingen en de keuze voor nieuwe missiegebieden buiten Indonesië ; het werd een kapucijn met een bewoner van het missieland die een ja-knikkende beweging maakte als hij muntgeld ontving. Van al deze honderden missiebusjes resteren mogelijk nog een tiental exemplaren als museumstuk. Regelmatig kwam een missiebisschop op bezoek in Langeweg. Het waren hoogtijdagen in het parochiële leven als de missiebischoppen Pacificus van Uden, Tarcisius van Asten en Matthias van Strijp Langeweg aandeden. Alles werd dan uit de kast getrokken om te tonen dat het missievuur onder de Langewegse bevolking brandende was. De tentoonstellingen en fancy fairs door de missienaaikring Sint Rosa en sportwedstrijden trokken uit omliggende plaatsen volk aan. Jaarlijks werd voor de zelatricen van de bond een middagbijeenkomst belegd. Voor de zelateurs ontbrak deze aangelegenheid. Van een gemend samenzijn was voor de Tweede Wereldoorlog geen sprake, zoniet onmogelijk. Slechts een aantal paters was het toevertrouwd een middag tussen het vrouwelijk schoon door te brengen. Vrouwelijk schoon dat niet beperkt bleef tot Langewegse dames. Op bijgaande foto uit 1938 poseert een twintigtal Langewegse zelatricen. De overigen komen uit het bondsdistrict Langeweg. Plaatsen als Zevenbergen, Zevenbergschen Hoek, Moerdijk, Lage Zwaluwe, Terheijden, Wagenberg en zelfs Raamsdonksveer kenden vele zelatricen van de Sint-Fidelis Missiebond. De zelatricenmiddag begon met een plechtig lof in de kerk. Daarna begaf het gezelschap zich naar de Sint Antoniuszaal waar een van de paters het woord nam. Een film over de missie maakte de middag vol. Voor een afdruk in de Borneo-almanak werd het gezelschap vereeuwigd op de gevoelige plaat. In het midden zitten de paters Hugo van Cuijk directeur, Gustavus van Raamsdonk missieprokurator, Rumoldus van Gilze missionaris, Philibertus van Waspik gardiaan en Arnulphus van Waalwijk filmpater. In de oorlogsjaren viel het werk van de missiebond stil. Nadien werd het weer nieuw leven ingeblazen maar de vooroorlogse tradities zoals een zelatricendag voor het gehele district, verdwenen. Doordat de kapucijnen in Indonesië een eigen provincie gingen vormen werden ze minder afhankelijk van de orde in Nederland. De steun aan de Derde Wereldlanden verenigde zich langzaam in bredere organisaties en daardoor verdween het werk van de afzonderlijke orden en congregaties naar de achtergrond. Pater Sixtus van Drunen was de laatste directeur van de bond in Langeweg. In 1967 werd hij overgeplaatst naar Breda. In 1972 werd de St.Fidelis Missiebond officieel opgeheven. Rest voor ons altijd nog het driemaandelijkse Kap en Koord van de kapucijnen.
november 2022