Van snijders, brievengaarders en lantaarnopstekers (1)

Een opvallend bedrijvig puntje is het altijd geweest, daar waar de Slickgatschen dijk (Schoolstraat)  aansluit op de Zuiddijk. Zo’n 300 jaar was het de plaats waar schoen-,kleer- en wagenmakers, bierhuishouders, brievengaarders en snoepverkoopsters hun boterham hebben verdiend of toch zeker het beleg ervan. En van 1925 tot 1982 werd in het pand op bijgaande foto ( nu Zuiddijk 47) een winkeltje gerund in pruimtabak en rookartikelen door de familie Spitters. Omstreeks 1725 moet hier al een huisje hebben gestaan, bewoond door Pieter Cornelis Aarts van de Velde. In 1734 wordt het huisje verkocht aan Adriaan van Beecq. In 1782 vinden we er de arbeidsman Pieter Jansen, gehuwd met Cornelia de Jong. Hun dochter Joanna trouwt in 1801  met de overbuurjongen en wagenmaker Jacobus van Vlimmeren.  Het huis wordt dan gesplitst met uitzondering van de gemeenschappelijke zolder. De noten van de boom voor het huis moesten onderling eerlijk verdeeld worden. Ook de tussendeur in een binnenmuur bleef voorlopig behouden, dat ging zo in die tijd. Aan de oostzijde woonde Pieter Jansen met zijn vrouw en aan de westzijde Adriaan Antonisse Kapitein, in 1800 gehuwd met Catharina Vermeulen. Het zal de bakermat worden van waaruit de familie Kapitein zich de komende eeuw zou verspreiden van Slikgat tot in Frankrijk. Echter de jongste zoon van het echtpaar Kapitein-Vermeulen,  Antonie genaamd, is zijn gehele leven van 1814 tot 1893 in het ouderlijk huis blijven wonen en bekwaamde zich in het snijdersvak. Tegenover Antonie woonde kleermaker Gabriëls. Gabriëls’  huisje was tot op den draad versleten toen het in 1837 werd verkocht aan wagenmaker Smulders. Een tweede kleermaker, Simon Buys, die een paar huizen verder woonde, stierf in 1838. Kapitein was daarmee verlost van zijn meest nabije concurrenten. Hij trouwt in 1839 met Theresia Melissen van Krauwelsgors. Met een knecht  in dienst en vier kinderen slaagt hij erin de eindjes aan elkaar te knopen. Na een aantal jaren vult hij zijn inkomen als snijder aan met dat van hulppostkantoorhouder, brievengaarder en lantaarnopsteker. Dat Slikgat kort na 1875  een hulppostkantoor gekregen heeft, is af te leiden uit de notulen van de gemeenteraadsvergaderingen van Zevenbergen van 8 november 1876. Daarin wordt het verzoek aangehaald van Pieter van de Noort, herbergier te Slikgat : ‘ Door het bouwen ener kerk en het verkrijgen van een hulppostkantoor  der brievenposterijen, is hier en daar behoefte ontstaan aan een straatverlichting. Slechts door de plaatsing van twee lantaarns zou goede straatverlichting gerealiseerd kunnen worden: een aan de uitgang bij de kerk en een aan voornoemd kantoor die dan drie wegen zou belichten’.  Terheijden zou volgens Pieter een lantaarn willen plaatsen bij de openbare school en zodoende zou Slikgat met drie pitten geheel verlicht zijn. 17 november herhaalt Van de Noort zijn verzoek, nu mede ondertekend door een aantal dorpelingen. Met zo’n door dorpelingen medeondertekende petitie,  kon hij moeilijker beticht worden van eigenbelang. Immers, de lantaarn bij de kerkpad zou ook zijn herberg  min of meer in de schijnwerpers zetten. Kleermaker en brievengaarder  Kapitein zou voor 10 gulden per jaar de lantaarns willen aansteken en onderhouden en daarmee de Slikgatse duisternis verdrijven. Een raadslid vond een lantaarnpaal bij het postkantoor  wel voldoende. Het verzoekschrift was namelijk medeondertekend door de gardiaan van het klooster dat op grondgebeid van de gemeente Terheijden stond. De pater moest in Terheijden maar om licht gaan vragen. Terheijden liet weten akkoord te gaan met de plaatsing van een lantaarn bij het hulppostkantoor. Daar was het Zevenbergs deel van Slikgat te groot voor. Een lantaarn op Terheijdens gebied bij de openbare school was wel voldoende. Voorwaarde was wel dat Zevenbergen er dan twee zou plaatsen in hun deel. In februari 1877 kreeg dit voorstel groenlicht met bekostiging volgens de verdeelsleutel, simpeler kan het niet: 1/3-2/3. Mei 2019